Het functioneren van organismen wordt bepaald door de biotische en abiotische relaties met hun omgeving, hun eigen fysiologische en anatomische eigenschappen en gedrag. Deze combinatie bepaalt het succes van individuen en populaties binnen levensgemeenschappen en ecosystemen. Ecosystemen worden gekarakteriseerd door kringlopen van stoffen en stromen van energie. Onderlinge relaties binnen ecosystemen zijn dynamisch en onderhevig aan verstoringen.

Subdomein 5.1: Organismale ecologie

Leerdoelen

5.1.1 De student kan voor een bepaalde soort de habitat en niche beschrijven in termen van abiotische en biotische factoren en relaties.

5.1.2 De student kan beschrijven op welke wijze een soort is aangepast aan de heersende abiotische en biotische omstandigheden.

5.1.3 De student kan benoemen welke abiotische en biotische factoren het functioneren en de verspreiding van een soort beïnvloeden.

5.1.4 De student kan beschrijven op welke wijze een soort zijn eigen leefmilieu beïnvloedt.

5.1.5 De student kan benoemen wat de voordelen zijn van een aantal wijdverspreide fysiologische aanpassingen.

5.1.6 De student kan onderzoeken op welke wijze een soort al of niet aangepast is aan zijn leefomstandigheden.

5.1.7 De student kan diverse vormen van mimicry beschrijven.

5.1.8 De student kan voor een karakteristieke soort in een Nederlands natuurgebied analyseren wat bedreigingen en mogelijke beheersmaatregelen zijn.

 

Video's en oefenvragen

In deze video komen de leerdoelen 5.1.1, 5.1.2, 5.1.3, 5.1.4, 5.1.5, 5.1.7 en 5.1.8 aan bod:

Hier kan je een korte essay maken (min. 100 woorden) over de beheersmaatregelen van de gaffelwaterjuffer. Deze wordt beoordeeld op een aantal verwachtte woorden:

Subdomein 5.2: Gedragsbiologie

Leerdoelen

5.2.1 De student kan proximale (waardoor/waarlangs) en ultieme (waartoe/ waaruit) vragen met betrekking tot gedrag formuleren en onderzoeken, onder andere met behulp van observaties waarbij ethogrammen en protocollen worden gebruikt.

5.2.2 De student kan geselecteerde gedragsbiologische onderwerpen (communicatie, seksuele selectie, et cetera) in eigen woorden beschrijven en centrale concepten daarin benoemen.

5.2.3 De student kan benoemen op welke verschillende manieren dieren nieuw gedrag verwerven of overdragen en de verschillen tussen deze manieren illustreren met voorbeelden.

5.2.4 De student kan het voorkomen van bepaald gedrag verklaren in termen van ‘trade offs’.

5.2.5 De student kan sociaal-maatschappelijke kwesties (bijvoorbeeld omtrent de intensieve veehouderij) en het debat daarover verbinden met kennis van diergedrag.

5.2.6 De student kan altruïstisch gedrag en verwantenselectie verklaren met behulp van Hamilton’s rule.

5.2.7 De student kan met behulp van speltheoretische uitgangspunten het optreden van egoïstisch en altruïstisch gedrag verklaren.

 

Video's en oefenvragen

In deze video komen de leerdoelen 5.2.1, 5.2.3, 5.2.4 en 5.2.6 aan bod:

Hier kan je oefenen met de verschillende manieren waarop je gedrag kan leren:

      

Subdomein 5.3: Populaties

Leerdoelen

5.3.1 De student kan op basis van bijvoorbeeld de ‘vang-merk-terugvang’ methode de omvang van een populatie in een gegeven gebied berekenen.

5.3.2 De student kan met behulp van geboorte- en sterftetabellen de ontwikkeling van een populatie grafisch weergeven en een voorspelling doen over de ontwikkeling van die populatie door de tijd heen.

5.3.3 De student kan genetische drift definiëren en de consequenties ervan benoemen en bediscussiëren.

5.3.4 De student kan onderliggende processen benoemen die dichtheden van populaties en eenvoudige levensgemeenschappen beïnvloeden (concurrentie, predatie, parasitisme en ziekte), deze weergeven in modellen en onderzoeken met behulp van computersimulaties.

5.3.5 De student kan de belangrijkste processen die populaties op verschillende organisatieniveaus beïnvloeden benoemen (top-down, bottom-up, intra- en interspecifieke interacties, dispersie en migratie, directe en indirecte effecten, positieve en negatieve interacties) en deze vertalen naar de ontwikkeling van een populatie in een specifieke ecologische context.

5.3.6 De student kan het begrip ‘extinction vortex’ gebruiken als model dat beschrijft hoe een populatie kan uitsterven.

5.3.7 De student kan de Hardy-Weinberg-vergelijking gebruiken om genotype-frequenties binnen een populatie te berekenen en benoemen door welke factoren de genotypefrequenties in een populatie kunnen afwijken van de Hardy-Weinberg-verhouding.

5.3.8 De student kan onderscheid maken tussen selectieprocessen die op het niveau van het individu of van de groep optreden (zoals mutualisme en altruïsme) en die uiteindelijk bepalend zijn voor de populatiestructuur.

 

Video's en oefenvragen

In deze video komen 5.3.1, 5.3.2, 5.3.3 en 5.3.4 aan bod:

Hier kan je oefenen met symbiose:

In deze video komen de leerdoelen 5.3.5, 5.3.6, 5.3.7 en 5.3.8 aan bod:

Subdomein 5.4: Levensgemeenschap

Leerdoelen

5.4.1 De student kan op basis van eigen observaties of de beschrijving van een observatie de voedselrelaties weergeven en daarbij de trofische niveaus aangeven.

5.4.2 De student kan uitleggen wat een ecologische successie is en daarvan voorbeelden geven.

5.4.3 De student kan de rol die interacties tussen soorten spelen benoemen en aangeven hoe die doorwerken in de levensgemeenschap.

5.4.4 De student kan via een inventarisatie van de aanwezige soorten in een aangewezen gebied en de telling van de aantallen van die soorten in een proefvlak, de biodiversiteit bepalen op basis van een diversiteitsindex volgens Shannon, Yule of Simpson.

5.4.5 De student kan aangeven wat de invloed van de verstoring op een levensgemeenschap kan zijn en welke consequenties dit mogelijk voor de biodiversiteit heeft.

5.4.6 De student kan met behulp van de eilandtheorie van MacArthur en Wilson (1967) veranderingen in de soortenrijkdom van levensgemeenschappen verklaren en voorspellen.

5.4.7 De student kan op basis van de kennis van de levensgemeenschap analyseren welke risico’s deze gemeenschap bedreigen en welke beheersmaatregelen hiertegen getroffen kunnen worden.

 

Video's en leerdoelen

In deze video komen de leerdoelen 5.4.1, 5.4.2, 5.4.3, 5.4.5 en 5.4.6 aan bod:

Hier kan je oefenen met primaire successie:

Hier kan je oefenen met secundaire successie:

Subdomein 5.5: Ecosysteem

Leerdoelen

5.5.1 De student kan ecosystemen en de samenstellende delen en processen beschrijven.

5.5.2 De student kan het functioneren van onderdelen van ecosystemen relateren aan abiotische en biotische factoren.

5.5.3 De student kan relaties leggen tussen de begrippen evenwicht, dynamiek en verstoring en het effect daarvan op een ecosysteem.

5.5.4 De student kan de kringlopen van water, koolstof, stikstof en fosfaat schematisch weergeven en beschrijven, evenals de invloed van biotische en abiotische factoren op deze cycli

5.5.7 De student kan voorbeelden van effecten van invasieve exoten op ecosystemen geven.

5.5.8 De student kan verklaren dat in een voedselketen bio-accumulatie en bio-magnificatie optreden.

5.5.9 De student kan Nederlandse landschappen en daarin voorkomende ecosystemen beschrijven met behulp van kaarten en (zelf) in het veld verzamelde gegevens over voorkomende soorten, levensgemeenschappen en biotische en abiotische omstandigheden.

5.5.10 De student kan actuele vraagstukken over gebruik, beheer en bedreigingen van landschappen, landschapselementen, ecosystemen en daarin voorkomende soorten analyseren.

 

Video's en oefenvragen

In deze video komen de leerdoelen 5.5.1, 5.5.2, 5.5.3, 5.5.4 en 5.5.7 aan bod:

Hier kan je oefenen met de stikstofkringloop:

Hier kan je oefenen met de koolstofkringloop:

Hieronder kan je de fosfaatkringloop oefenen:

Hieronder kan je de watercyclus oefenen: